
Cato's kei gave Nederlands
woordsoorten en zinsdelen
09-12-2013 17:33Wat zijn de woordsoorten?
-Zelfstandig naamwoord (ZN), het zelfstandig naamwoord is een woord voor mensen, dieren, planten, dingen en begrippen.
-Lidwoord (LW), een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord, lidwoorden zijn de woorden de, het en een.
-Bijvoegelijk naamwoorden (BN), het bijvoegelijk naamwoord geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord.
-Werkwoord (WW), een werkwoord drukt een handeling, bezigheid of situatie uit.
-Voorzetsel (VZ), een voorzetsel staat altijd voor een woord of een groepje woorden je vind het als je dat woord kan plaatsen vóór de kast of de vakantie.
-Telwoord (TW), een telwoord geeft aan hoeveel er zijn, of een paar.
-Bijwoord (BW), een bijwoord zegt iets over het gezegde, een bijvoegelijk naamwoord of over een ander bijwoord.
-Persoonlijk voornaamwoord (PSV), een persoonlijk voornaamwoord vervangt het zelfstandig naamwoord.
-Bezittelijk voornaamwoord (BZV), een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, jet staat voor het zelfstandig naamwoord.
-Aanwijzend voornaamwoord (AV), een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan.
-Vragend voornaamwoord (VRV), er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welke en wat voor (een). De andere vraagwoorden zijn bijwoorden.
-Wederkerend voornaamwoord (WKV), een wederkerend werkwoord heeft altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich.
Wat zijn de zinsdelen?
-Persoonsvorm (PV), in elke zin staan een persoonsvorm, deze vond je door de zin vragend te maken of ze zin in de omgekeerde tijd te zetten.
-Werkwoordelijk gezegde (WG), het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden uit de zin.
-Onderwerp (O), het onderwerp zegt wie of wat de handeling uitvoert, je vind het onderwerp door de vraag te stellen: wie/wat + WG?
-Lijdend voorwerp (LV), het lijdend voorwerp vind je bij werkwoorden waar je iemand of iets voor kan zetten. Je vind het lijdend voorwep door de vraag: wie/wat+WG+O?
-Meewerkend voorwerp (MV), het meewerkend voorwerp kan je voor of aan voor zetten og weghalen. Ook vind je die door de vraag: aan/voor wie/wat +WG+O+LV?
-Bijwoordelijke bepaling (BWB), de bijwoordelijke bepaling blijf in een zin over als je het WG, O, LV en het MV hebt gehaald.
-Naamwoordelijk gezegde (NG), in het naamwoordelijk gezegde staat een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel.
—————